Ochtendritueel XXIV
De temperatuur is aangenaam deze ochtend, een relaxt windje stroomt langs mijn gezicht. Op weg naar mijn plek zag ik dat de zon een oranje lamp had aangedaan in het politiebureau. Ik nip van mijn koffie, de rust van buiten ontspant mijn adem en ook mijn lichaam. De schapenvacht heeft een nachtje buiten doorgebracht en is niet klam. Al meer dan een maand heeft het nagenoeg niet geregend, de omgeving is kurkdroog.
Er wordt een grofvuilcontainer bezorgd deze ochtend. Het duurt een tijdje voor de container uiteindelijk een parkeerplaats bezet. Zou de gemeente daar nu ook geld voor vragen in de betaald-parkeren-zone? De andere container in de straat is helemaal gevuld met een voormalige muur.
Twee duiven strijden op het alleenrecht op de balustrade. Met hun vleugels slaan ze wild in het rond, poten duwen weg, steeds opvliegen en dan weer landen. De verliezer verdwijnt uit beeld, de ander zit trots met de borst vooruit en druk rondkijkend op de dikke ronde buis.
Ik nies en de conciërge kijkt verschrikt achterom op zoek naar de schuldige, maar ziet niemand. Mijn proest brengt de corona-angst onder het voetlicht. De dakterras-stek is een soort van buiten alles staan, een stille observeer spot. De wijk waarnemen vanuit een andere dimensie, ongezien boven straatniveau.
Vanwege de strengere controles op voertuigen met meer dan één persoon, is de maat van het busje voor de klus aan het huis met de blauwe jas al dagen op de fiets. Behoor je niet tot hetzelfde huishouden en zit je wel in het voertuig, dan riskeren beiden een boete. Voor de gesloten groene poort staat hij te wachten. Na een minuut of vijf opent de poort en parkeert hij zijn fiets in de schuur.
Ik hoor het trippelen van een vogel op het platte dak van de buurvrouw. Man merel springt daarna in de pot van een aardbeienplant, vrouwlief scharrelt over de plaats. De mussen roddelen wat af op het dakgootrandje. Er valt veel te vertellen.
Een kauw komt aanvliegen met takjes in de snavel en landt op de nok van de huizenrij rechts van mij. Het laatste stukje hupt hij over het randje, op de schoorsteenrand en verdwijnt daarna in de schacht.
Veel fietsers rijden door de straat, een filmisch muziekje komt uit een rugzak. Een rode auto zet een leerkracht af bij de school. Met piepende remmen komt een trein tot stilstand. Hoog in de strakblauwe lucht trekt een vliegtuig een heel klein spoor. Een duo-kinderwagen voor baby en peuter rolt over de stoep. Ik kan de pratende peuter niet zien. Nu lijkt het alsof de baby met zijn vader aan het converseren is.
De witte regen bloeit. Van donzige knop naar bloemtrossen heeft een maand geduurd. De hosta op de plaats is vier keer zo groot geworden, maar nog steeds lijken de bladeren op opengesperde vogelbekjes. Binnenkort zullen ze wel gaan uitvliegen.
Hoelang nog voordat wij vrij het nieuwe normaal in mogen. Velen zijn er over na aan het denken, hoe dat er dan uit zou gaan zien. Maar het blijft koffiedik kijken, de tijd zal het leren.