Ochtendritueel XXVI
Het voelt zacht en aangenaam, nauwelijks wind. Ik ben dankbaar dat ik op dit plekje kan zitten, met mijn rug tegen de schapenvacht. Ik laat mijn lichaam steeds meer ontspannen bij iedere uitademing en kom aan bij mijn innerlijke dialoog. Het levensritme onder corona is er één van aanvaarden met dat wat kan en is.
De lucht is een vaalblauw verwassen laken met hier-en-daar een sleetse plek. Strepen van gepasseerde vliegtuigen houden de lucht als stiknaden aan elkaar.
Vanochtend zijn de geluiden massief, alles draagt lang en ver. Sirenes klinken hard en zacht door de hoge gebouwen, het geluid van een trein snijdt stad in tweeën. De wind staat anders, niet meer de amorfe klanken van de snelweg, maar het optrekkende verkeer van de ringbaan. Het vogelkoor komt vriendelijk mijn oren binnen.
Het huis met de iets loshangende blauwe jas heeft voor een groot deel nieuwe zwarte dakpannen op het houten geraamte liggen. Dit zullen ze vandaag wel afmaken, want morgen is regen voorspeld. Het rode dak links van mij is ooit met een paar zwarte pannen gerepareerd. Nu lijkt de onderste rij op een gebit waar een paar tanden ontbreken.
Zouden er veel spinnen verantwoordelijk zijn voor de vele rag-bouwwerken aan de balustrade? Ze vangen volop pluisjes, waardoor ze hun aanwezigheid verklappen. Een binnenspin verbindt steeds opnieuw onze voordeur aan de verwarming. Doordat we deze deur niet gebruiken om naar buiten te gaan is er voor het beest geen noodzaak om ergens anders zijn web te maken.
Een scootmobiel rijdt door de kalme ochtend, de bestuurder roept een beetje paniekerig Willem-Willem en doorbreekt even de relatieve stilte.
Het wilgentenenscherm is weer aan de balustrade bevestigd, samen met de witte regen en de groene kruin van de boom achter het huis wordt de zitplek op het dakterras intiem. De koolmeesjes gebruiken de schutting als uitkijkpost, de kleine pootjes hebben volledige grip. De musjes hebben de struik van de overbuurman als hun huis gemaakt. De berk is al vergeten. Ik mis de eens zo raar gesnoeide boom niet.
De witte regen sneeuwt zijn bloemblaadjes op de plaats. De hosta’s vertonen zich groots en eigenen ruimte toe. Hopelijk weten de slakken de planten niet te vinden, de brede bladeren zijn nu nog maagdelijk.