Ochtendritueel XXXII
De lucht breekt boven mijn hoofd open, een klein stuk blauw wordt zichtbaar. Een koele zachte bries strijkt langs mijn gezicht. De regen van gisteren heeft de stadsnatuur opgefrist. De platte daken dragen plasjes vocht, het karige hemelwater dat gevallen is kan de droogte niet verjagen. Een sproeiverbod is afgegeven tot september om het grondwater niet verder te laten zakken.
Toen ik deze week een stuk eerder op mijn plek zat, schitterde de zon in de raampartijen van de woontoren en weerkaatste het licht overheersend mijn richting uit. De zon kwam die ochtend in het westen op.
Slakken in verschillende maten glijden over het randje van het dakterras, een wirwar van slijmsporen achterlatend. Sommige zetten hun weg onder de houten vlonders door. Hommels zijn druk met bezoeken van de bloemen.
Een kauw slalomt om de bomen en landt op de rand van de gymzaal. Boven het gebouw vliegt een meeuw met trage vleugelslag. De wind laat de bladeren fluisteren. Het krassende schorre geluid van een ekster doorbreekt de rust van de zaterdagochtend.
Deze week scharrelde het jong van een koolmees over de plaats. Het beestje had duidelijk nog niet zijn vliegbrevet, maar oefende driftig. Steeds een stukje opvliegend en dan weer hard landend. De ouders gaven van bovenaf aanwijzingen en kwamen zo nu en dan eten serveren.
Verschillende dagen ben ik bij de surfclub geweest om voorbereidingen te treffen voor het uitgestelde sup&yoga seizoen. Rondjes suppend over de plas, toonde me veel nieuw leven. De ijsvogel heeft jongen, de donzige bolletjes van de futen zwemmen driftig achter hun ouders aan of verstoppen zich in het riet. Het zwanenpaar heeft hun nest dit jaar op een andere plek gemaakt. De eieren worden nu nog bebroed, manlief probeerde me af te leiden door sierlijk voor me uit te peddelen. Het is heerlijk om weer op de plas te kunnen zijn, te genieten van al het moois en ondertussen ook nog flink in beweging te zijn. Dat doet lichaam en geest goed.
Alles groeit als een speer door de warme dagen, het vingerhoedskruid bloeit zijn onderste bloemen. De patserige petunia’s bezetten ruimte in de potten en tonen hun rijke kleuren. Een paar laatste witte bloemtrossen herinneren aan de overdadige bloei van de wisteria. Kruiden verdringen elkaar in de moestuinbak, de munt wint. Iedere dag zet ik er potten thee van, soms met een takje citroenmelisse. Gisteren waren de eerste bosaardbeitjes klaar om gegeten te worden. Ik geniet altijd weer van deze kleine rode cadeautjes. De aardbeienplanten maken alweer spruiten voor het nageslacht. Binnenkort zet ik de uiteinden in potjes grond om wortel te kunnen schieten, maar verbreek nog niet de verbinding zodat de moederplant nog voor voeding zorgt. Aan de druif zitten vele beginnende trossen. In de appelboom heb ik nog een appel ontdekt, twee dit jaar.
Een donkere grijze massa trekt het luchttoneel op, de zwaluwen vangen laag boven de huizen de vele insecten weg. Ik hoor het zachte ruisen van hun vleugels als ze overvliegen. De wind begint aan te trekken, het wachten is op de regen.
Eén gedachte over “ Ochtendritueel XXXII”
Wat een prachtige alliteratie: patserige petunia’s in potten!!
Reacties zijn gesloten.